Hoofdstuk 10 van 'De grote scheiding', door C.S. Lewis.


" We hoorden toevallig ook het volgende gesprek.
'Daar is beslist geen sprake van, beslist niet', zei een vrouwelijke schim
tegen één van de blinkende vrouwen.
'Ik zou er niet aan denken te blijven, als ik hier Robert moet ontmoeten.
Natuurlijk ben ik bereid hem te vergeven.
Maar verder kan ik onmogelijk gaan.
Hoe is het mogelijk, dat hij hier is…?
Maar dat is jullie zaak'.
'Maar als je hem vergeven hebt', zei de ander, 'dan… heus…'.
'Als christen vergeef ik hem', zei de schim, 'maar er zijn dingen, die men nooit
kan vergeten'.
'Maar ik begrijp niet', begon de vrouwelijke geest.
'Precies', zei de schim met een lachje. 'Je hebt het nooit begrepen.
Je dacht altijd, dat Robert geen kwaad kon doen.
Maar ík weet ervan.
Val me nu eens even niet in de rede.
Je hebt er niet het minste besef van, wat ik met die lieve Robert van jou heb
doorgemaakt.
Mijn hele leven heb ik aan hem opgeofferd!
En wat was mijn beloning?
Absolute, volslagen zelfzucht.
Nee, luister nu eens.
Hij scharrelde rond voor een zeshonderd pond per jaar, toen ik met hem
trouwde.
En let op mijn woorden, Hilda, het zou met hem zo gebleven zijn tot zijn dood
toe, als ik er niet geweest was.
Ik moest hem voortdurend aansporen.
Hij had geen greintje ambitie.
Je had het gevoel, alsof je een zak steenkool probeerde op te tillen.
Ik moest hem gewoonweg tot vervelens toe aanzetten, om dat extra werk op
die andere afdeling erbij te nemen, hoewel alles er voor hem mee gemoeid
was.
Die luiheid van de mannen!
Hij zei nota bene, dat hij niet langer dan dertien uur per dag kon werken.
Alsof ik niet veel langer werkte!
Want MIJN dagtaak was niet afgelopen, als hij klaar was.
Ik moest hem elke avond op gang houden; ik hoop dat je me begrijpt.
Als hij zijn gang had kunnen gaan, dan was hij na het eten alleen maar in een
luie stoel gaan zitten pruilen.
Ik moest altijd weer hem opmonteren en de conversatie gaande houden.
Zonder medewerking van zijn kant, dat spreekt.
Soms luisterde hij niet eens.
En als ik tegen hem zei, dat ik vond dat goede manieren tenminste… scheen
hij vergeten te zijn, dat ik een dame was, al wás ik dan ook met hem
getrouwd.
En al die tijd sloofde ik mij voor hem uit, zonder de minste waardering.
Ik was gewend gewoonweg uren te besteden aan het schikken van blomene,
om dat benauwde kleine huis wat op te sieren.
En in plaats van me ervoor te bedanken, wat denk je dat hij zei?
Hij zei dat hij liever niet had, dat ik zijn bureau ermee vol zette, als hij het
moest gebruiken - en op een avond kregen we een verschrikkelijke ruzie,
omdat ik een van de vazen omgegooid had over zijn papieren.
Het had werkelijk niets te betekenen, want ze hadden niets te maken met zijn
werk.
Hij had in die dagen een dwaas plan om een boek te schrijven… alsof hij dat
kon.
Tenslotte hem ik hem daarvan wel genezen.
Nee, Hilda, je móet naar me luisteren!
De moeite, die ik ermee gehad heb, om mensen te ontvangen!
Robert hield er de gewoonte op na om nu en dan eens stilletjes te verdwijnen,
om, wat hij noemde, zijn oude vrienden op te zoeken… en dan moest ik me
maar alleen vermaken!
Maar ik wist al dadelijk, dat die vrienden hem geen goed deden.
Nee, Robert, zei ik, jouw vrienden zijn nu ook de mijne.
Het is mijn plicht, ze HIER te ontvangen, hoe vermoeid ik ook ben en hoe
slecht het ons ook past.
Je zou zo zeggen, dat dit voldoende was.
Maar een tijdlang kwamen ze eten.
Ik moest toen een beetje tact gebruiken.
Een vrouw, die wat handig is, kan altijd zo hier en daar een woordje zeggen.
Mijn bedoeling was, dat Robert ze eens tegen een andere achtergrond zou
zien.
Maar om de een of andere reden voelden ze zich in mijn salon niet op hun
gemak; ze waren er niet op hun best.
Soms moest ik werkelijk lachen.
Natuurlijk voelde Robert zich onbehaaglijk, terwijl ik die behandeling
toepaste, maar het was tenslotte voor zijn bestwil.
Van dat hele stel was er na het eerste jaar niemand meer zijn vriend.
En toen kreeg hij de nieuwe baan.
Een hele promotie.
Maar wat denk je?
In plaats van te beseffen, dat we nu een kans hadden om ons wat ruimer te
bewegen, was alles wat hij zei: Laten we nu in 's hemelsnaam wat kalmer áán
doen.
Dat betekende voor mij wel de genadeslag.
Ik was er ná aan toe hem totaal op te geven; maar ik kende mijn plicht.
Ik heb altijd mijn plicht gedaan.
Je kunt niet geloven wat een moeite het me kostte, om hem ertoe te krijgen
een groter huis te nemen en toen om het te vinden.
Dat had me nog niet zoveel kunnen schelen, als hij het maar wat beter
opgenomen had… als hij het leuke daarvan maar had willen inzien.
Als hij een ander soort man was geweest, dan zou het leuk zijn geweest hem
aan de voordeur op te wachten, als hij van het kantoor thuiskwam en te
zeggen: Ga mee, Bobs, we hebben vanavond geen tijd voor middageten.
Ik heb zojuist bericht gehad over een huis in de buurt van Watford en ik heb
de sleutels gekregen; als we er nu heengaan, kunnen we vannacht, tegen
één uur, terug zijn.-
Maar stel je zoiets voor met hem!
't Was een en al narigheid, Hilda.
Want tóen al veranderde jouw bewonderenswaardige Robert in een man, die
alleen maar om eten gaf.
Enfin, tenslotte kreeg ik hem dan in dat nieuwe huis.
Ja, ik weet het wel; het kostte meer, dan we eigenlijk op dat moment konden
besteden, maar er stonden nog allerlei mogelijkheden voor hem open.
En natuurlijk begon ik ook behoorlijk mensen te ontvangen.
Geen vrienden meer van zijn soort, dankjewel.
Alles deed ik voor zijn bestwil.
Elke nuttige vriendschap had hij aan mij te danken.
Natuurlijk moest ik me goed kleden.
Dit hadden de gelukkigste jaren van ons leven moeten zijn.
Dat ze dat niet waren, had hij alleen aan zichzelf te wijten.
O, hij was iemand die je gek maakte, stapelgek eenvoudig!
Hij legde het erop toe om oud, zwijgzaam en brommerig te worden.
Altijd in zichzelf gekeerd.
Hij had jaren jonger kunnen lijken, als hij er wat moeite voor gedaan had.
Hij hoefde niet zo voorover te lopen; ik heb hem er vaak genoeg voor
gewaarschuwd.
Als gastheer was hij onmogelijk.
Als we een partij gaven, kwam alles op mij neer: Robert was altijd de
spelbreker.
Ik zei nog tegen hem ( en dat heb ik niet eens, maar wel honderd keer
gezegd): vroeger was je helemaal niet zo.
Er was een tijd, dat hij in allerlei dingen belangstelde en gemakkelijk vrienden
maakte.
Wat mankeert je toch?, zei ik vaak.
Maar hij gaf helemaal geen antwoord.
Hij kon me aan zitten kijken met zijn grote ogen ( sinds die tijd heb ik een haat
gehad tegen mannen met donkere ogen) en - dat weet ik nu - hij haatte mij.
Dat was mijn beloning.
Na alles wat ik gedaan had.
Louter kwaadaardige, zinloze haat; en op dat moment, dat hij een rijker man
was, dan hij ooit had gedroomd.
Ik zei vaak tegen hem: Robert, je maakt zelf dat je aftakelt.
De jongelui die over huis kwamen - het was mijn schuld niet, dat ze meer op
mij gesteld waren dan op mijn oude brombeer van een echtgenoot - lachten
hem gewoonlijk uit.
Ik heb mijn plicht gedaan tot 't laatste toe.
Ik dwong hem om beweging te nemen… dat was eigenlijk mijn voornaamste
reden, om er een grote Deense dog op na te gaan houden.
Ik ging door met partijtjes geven.
Ik nam hem mee voor de heerlijkste vakanties.
Ik zorgde, dat hij niet teveel dronk.
Zelfs toen de toestand hopeloos werd, moedigde ik hem aan om weer te gaan
schrijven.
Het kon toen tóch geen kwaad meer.
Was het mijn schuld, dat hij eindelijk toch een zenuwinstorting kreeg?
Mijn geweten is zuiver.
Want ik heb toch zeker mijn plicht tegenover hem gedaan.
Daarom zie je wel, dat het onmogelijk is om….
En toch: ik weet het niet.
Ik geloof, dat ik er anders over begin te denken.
Ik zal hun een eerlijk voorstel doen, Hilda.
Ik wil hem NIET ontmoeten, als het alleen betekent een ontmoeting en meer
niet.
Maar als men mij de vrije hand laat, zal ik de zorg voor hem weer op me
nemen.
Dan zal ik mijn last weer dragen.
Maar… ik moet de vrije hand hebben.
Met al die tijd, die iemand hier heeft, geloof ik, dat ik iets van hem zou kunnen
maken.
Ergens helemaal op onszelf.
Lijkt je dat geen goed plan?
Hij is niet geschikt om alleen te staan.
Laat mij voor hem zorgen.
Hij moet flink aangepakt worden.
Ik ken hem beter dan jij.
Wat?
Nee - je laat hem aan mij over.. hoor je!
Vraag hem niet, hoe hij erover denkt: vertrouw hem aan mij toe.
Ik ben zijn vrouw toch, nietwaar?
Ik had indertijd nog maar een begin gemaakt.
Er zijn een massa dingen, die ik nog met hem doen wil.
Nee, luister, Hilda!
Alsjeblieft, alsjeblieft dan toch!
Ik voel me zo ellendig.
Ik moet iemand hebben, voor wie ik iets kan doen.
Het is daar beneden eenvoudig verschrikkelijk.
Niemand geeft om me.
Veranderen kan ik ze niet.
Het is vreselijk om ze daar allemaal te zien zitten en niet in staat te zijn, iets
met ze te doen.
Geef hem aan mij terug.
Waarom moet hij nu weer alles doen naar zijn eigen goeddunken?
Dat is niet goed voor hem!
Het is niet zoals het hoort, het is niet eerlijk!
Ik heb Robert nodig.
Welk recht heb je, om hem van me af te houden?
Ik haat je.
Hoe kan ik het hem betaald zetten, als jij hem niet aan me wilt afstaan?'
De schim, die opgerezen was als een stervende kaarsvlam, zonk plotseling
ineen.
Een zure, droge reuk bleef even hangen in de lucht en toen was er geen
schim meer te bekennen."


( Wordt vervolgd).
Niemand houdt de ander
uiteindelijk gevangen in de
echte werkelijkheid.
Een huwelijk als een..
... levenslange gevangenis.